Appelboom (Malus)

De appel is een archetypiese vrucht. Hij werd reeds door de mens gegeten in de dageraad van diens bestaan, toen hij nog een jager-plukker was. Geen wonder dus dat bij enkele archeo-logiese opgravingen gesneden en gedroogde appels werden ge-vonden (in Medel van 6000 jaar oud). Geen wonder dat de ap-pel in tal van oude geschriften (bijbel), mythes, legendes en sprookjes opduikt. En geen wonder dat de appel door de mens werd gekultiveerd zodra die zich meer begon te vestigen in sedentaire verbijfplaatsen, en aan landbouw begon te doen.

Sedertdien werden er ontelbare appel-variëteiten ontwikkeld, die voornamelijk door stekken en enten werden in stand gehou-den. De appels ontstaan immers door kruisbestuiving van bloe-sems van verschillende bomen, zodat de zaden steeds hybriden zullen voortbrengen. De eetbare (grote) handappel, is het eind-resultaat van een eeuwenlang proces van kruising: een geduldig en sekuur werkje dat jaren kost om de nakomelingen te laten opgroeien, en de beste eruit te halen. Men moet maar de kleine en harde vruchten van zgn. crabappels bekijken, om zich te realiseren hoeveel arbeid dit moet gekost hebben.

Geen wonder tenslotte dat op het Oude Kontinent waar de vrucht zo algemeen voorkomt, verschillende streken aanspraak maken om de bakermat van de appel te zijn: men kan verschil-lende gebieden van herkomst voor de appel vinden. In realiteit komt de Appel over heel Eurazië algemeen voor, en kreeg zijn kultuur in de loop der tijden vanuit verschillende hoeken nieu-we injekties: achtereenvolgens vanuit Centraal-Azië (verede-ling), China (enten), de Oude Grieken en Romeinen (versprei-ding). Maar de Appel was reeds bekend bij onze Keltiese voor-ouders vóór de Romeinen; getuige dat de Keltiese naam voor appel aball was.

De vrucht ontstaat als het ware in twee bewegingen: er is voor-eerst de bloesem die in het voorjaar de lente definintief aan-kondigt. Een symfonie van wit met zachte pasteltoetsen van ro-ze, en oranje van de meeldraden. Een appelboom in bloei kan letterlijk gonzen van de bijen die erop afkomen. Wat meteen ook een groot probleem bloot legt: omdat er minder en minder (wilde) bijen voorkomen, moeten eigenaars van appelboomgaar -den beroep doen op imkers om bijenkorven te komen plaatsen, of hommelnesten kopen.

Pas in juni wanneer de boom beslist met de junirui hoeveel ap-pels hij dit jaar kan dragen (afhankelijk van de bevruchting en het weer), kan men de vruchten zien groeien. Aan zijn ronde vorm dankt de soort zijn OudGriekse naam melon (cfr meloen) en zijn daarvan afgeleide Latijnse naam malus. Sedert oudsher was de Appel niet alleen befaamd als voedsel dat gemakkelijk kon bewaard worden (op een koele en droge plaats), als lekker-nij (appelmoes, appeldesserts, gelei) en als drank (appelsap, ap -pelwijn of cider), maar ook als medicijn.

De Appel bevat immers zowel zuren die de spijsverteringsorga-nen stimuleren en de maag beschermen, maar bevat tegelijk veel Kalium en is daardoor ook basies. Yin is reinigend en af-voerend, vandaar het gebruik van Appel bij zowel diarree als verstopping, en bij zwakke (gebrek aan eetlust) als overprikkel-de maag (teveel eten). Appelsap is dienstig bij voorjaarsmoe-heid, want stimuleert de nieren die de afvalstoffen uit het bloed halen. Men kan samengevat zeggen dat de Appel regulerend werkt: hij brengt aan waar een tekort aan is (vitaminen, mine-ralen, yin), en voert af waar een teveel aan is (afvalstoffen, uri-nezuren, verlaagt de bloeddruk). Vandaar de uitspraak: An ap-ple a day, keeps the doctor away.

De appels worden rijp in de nazomer naargelang de variëteit, maar doorgaans in september, in de Maagd-periode. Samen met de bloei in mei, in de Stier-periode, draagt de Appel dus deze dubbele signatuur: het weelderige en aantrekkelijke van Stier (Venus), en het laborieuze en zorgvuldige van Maagd (Mer -curius). Of het reinigende en kalmerende van Venus, met het stimulerende en aktiverende van Mercurius.

Stier is beroerd om zijn handen vuil te maken: op het boerenerf en op het land zijn er veel smerige en lastige karweien te vervul-len: nood maakt de deugd. Maar Maagd is een viespeuk: bang om zich vuil te maken, bang om besmet te worden, en dus erg gesteld op hygiëne. Een Stier-Maagd-kombinatie geeft dus ener -zijds een drang naar zuiverheid, maar anderzijds ook door die focus een zich zeer snel bevuild voelen: als men iets ge-daan heeft, direkt zijn handen wassen; als er een vlekje is, di-rekt vervangen of beginnen kuisen. Dat is de problematiek die Edward Bach bij zijn Bachbloesem crabapple treffend heeft beschreven.

Maagd heeft bovendien oog voor het detail; in deze kontext be-tekent dit: snel van zijn stuk gebracht worden, door een niets erg aangedaan worden. En ook: van een muis een olifant ma-ken; overbezorgd zijn, het ergste vrezen, zaken opkloppen, van kleine dingen grote problemen maken. In de positieve Appel-toestand behoudt men zijn stabiliteit en zin voor proporties, en valt men niet te prooi aan die drang naar onberispelijkheid en dat reinheidsideaal. In de negatieve Appel-toestand kan men zich gemakkelijk innerlijk en uiterlijk "vies" en "vuil" voelen, en speurt men obsessief naar lichamelijke onvolkomendheden of mogelijke symptomen van ziekte. Huisvrouwen met een schoon -maakmanie dweilen dan als het ware met de kraan open. De heks was jaloers op Sneeuwwitje die perfekt was, en gaf haar .... een vergiftigde appel. De slang in de tuin van Eden was jaloers op de mens, en gaf Eva .... een "vergiftigd geschenk". Maar een Appel is geen gif, integendeel: het is een weldaad voor het hele gestel en zijn. De ideale vrucht.