Macadamia-Jindilli-Gyndl-Boombera

Kijk, dat is weer zoiets typies: een noot die genoemd wordt naar een blanke kolonist, terwijl de boom daarvoor al millenia be-stond in zijn land van herkomst. Ikzelf had de naam macadam van kindsbeen af geassocieërd met de zogeheten macadamweg, de voorloper van de asfaltwegverharding. Een uitvinding die we te danken hebben aan de Schotse ingenieur John McAdam (18e eeuw); maar de noot werd postuum genoemd naar een andere Schot John Macadam, scheikundige, geneesheer en leraar in Australië in de 19e eeuw. De boom groeide dus in Australia, het eerste kontinent dat los kwam van Pangea, en daarom het "oudste kontinent" is, met het oudste mensenras ter wereld, de Aboriginals die er toekwamen zo'n 75 000 jaar geleden toen er door de ijstijd (=daling zeespiegel) een landbrug ontstond tussen ZO-Azië en Australië. Het woord Aborigines is Latijns (alweer typies) want komt van "ab origine" = vanaf de oor-sprong; en betekent dus de "oorspronkelijke bewoners" van Australië.

Voor de rest werd met die "oorspronkelijkheid" bijster weinig rekening gehouden, want hun land werd ingepalmd (!), hun rijkdommen geroofd, hun taal en kultuur genadeloos onder-drukt. De boom werd door hen eeuwenlang in het Noorden Jindilli of gynd'l, en in het Zuiden Boombera genoemd. Door de Engelse kolonisten werd het eerste verbasterd tot "kin-dal Kindal", en ze verkozen de noot te noemen naar de nieuwe namen die ZIJ aan aan de vindplaats gegeven hadden: Queens nut - naar Queensland ter ere van hun koningin-, en Bauple nut - naar de berg Mount Bauple in dat gebied-. Toppunt is wel dat de noot nadien ook wel eens Hawaiaanse noot werd genoemd omdat ze wegens kommercieël succes geëxporteerd naar en ge-kultiveerd werd in plantages te Hawaï.

Feit is dat de fauna en flora van Australië zo bijzonder is, omdat het zo vroeg werd afgesneden van de rest van de kontinenten, en er zich in al die millennia van afzondering eigen soorten zijn geëvolueerd. De Jindilli is dus een boom die nergens zijn gelijke heeft, en zich in de kustregenwouden van Oost-Australië heeft ontwikkeld tot een boom die tot 15 meter hoog kan worden, met taaie, langwerpige bladeren, en eenvoudige hangende witte en geurende bloemtuilen. Het meest karakteristieke zijn de vruchten, die als snoeren groene bollen ruim een half jaar aan de boom blijven hangen, tot ze rijp zijn. Dan valt de noot uit zijn bolster op de grond.

De schil van de noot is buitengewoon hard: de Jindilli is de moeilijkst te kraken (kleine) noot ter wereld. Er is een druk van meer dan 20 kilo per vierkante cm voor nodig. Er met de hamer op slaan is geen goede manier, gezien de noot kan wegschieten. De adekwate manier zoals dit sinds oudsher wordt gedaan, wordt geïllustreerd op de foto links hieronder: op een brede steen met een uitholling in het midden als aambeeld om de noot vast te houden, en een platte steen als "hamer". Wat men dus eet, is de pit -van de noot - van de vrucht: de verschillende stadia worden door de foto hier links weergegeven.

Het kost werk om tot die "schat" te kunnen komen, maar het loont de moeite: de Jindilli is een uiterst voedzame en gezonde noot. Hij is rijk aan vitamines B1, B2 en B6; en bevat daarnaast ook tal van mineralen: magnesium, fosfor, ijzer, zink, koper, calcium en selenium. Hij heeft bovendien het hoogste gehalte aan enkelvoudige onverzadigde vetzuren van alle noten. De noten hebben vers een romige smaak; gebrand hebben ze een extra rijke smaak.

De boom prefereert een vochtig voorjaar bij zijn groei; bloeit in de lente; en prefereert een droogte bij de aanmaak en de rijping van zijn vruchten. De noten kunnen verzameld worden van maart tot juni. Het verzamelen van wilde noten wordt om twee redenen ten stelligste afgeraden. Ten eerste: sommige wilde exemplaren geven licht giftige noten, die daardoor eerst een speciale behandeling moeten ondergaan. Op plantages heeft men dit probleem opgelost door het enten van goede kweek-exemplaren. Ten tweede: de Jindilli is een soort die met uit-sterven bedreigd is: zijn wild-bestand is terug gelopen tot am-per 20% van wat het ooit was. Terwijl de Macadamianoot-in-dustrie een jaarlijks omzetcijfer van 1,58 miljard dollar maakt, is de wilde populatie geslonken tot zo'n 8800 wilde exempla-ren. Die zijn geconcentreerd in smalle zones regenwoud langs de Oostkust.

De extreem harde notedop, de concentriese vorm, de hoge of geconcentreerde voedingswaarde van de noten, in dit alles kun-nen we de Aarde-energie herkennen. Door de Aboriginals wer-den de noten sedert oudsher beschouwd als een delikatesse, en als een ruilmiddel tussen de stammen bij ceremoniële schenkin -gen en bijeenkomsten (corroborees). Als kleinnood(t) is de Jindilli de vrucht van een hardwerkende boom, zonder franjes of buitensporigheden; men zou hem solied en betrouwbaar kunnen noemen, op het saaie en routineuze af. Hierin herken-nen we het Maagd-principe: de hardwerkende kracht die met vlijt en toewijding een goed resultaat en rendement haalt. Er zit daar een kwetsbaar kantje aan vast: Maagd zit zo gefocust op de "oogst", dat dit ten koste gaat van haar eigen gezondheid. Ze gaat fysiek onderuit onder haar onverdroten werkkracht en werkdwang. De gekweekte rassen van Macadamia-plantages zijn kwetsbaar voor uitputting, en de wilde populatie die de "re-serve" en dus eigenlijk de toekomst van de soort zou moeten veilig stellen, krimpt zienderogen. Een nieuw herstelplan is in gang gezet om de laatste wilde Jindilli's te behoeden voor uit-sterven.