Western Red Cedar-Levensboom
(Thuja plicata)
De benaming Westerse Levensboom is misleidend, omdat de twee belangrijkste Thuja-soorten, zowel de Thuja plicata als de Thuja occidentalis (occidentalis=Westelijk!), uit Noord-Ameri-ka afkomstig zijn, en dus "uit het Westen " komen. Maar de Red Cedar zoals hij daar genoemd wordt, komt uit Westelijk Noord-Amerika, terwijl de White cedar op de Oostkust groeit. Vandaar dat de benamingen Western Red Cedar en Eastern White Cedar toepasselijker zijn tov hun gebied van herkomst, dan bekeken vanuit Europees standpunt. Om onderscheid te maken tussen beide soorten, noemt men de Red Cedar soms ook wel eens de Reuzenlevensboom, omdat het een snelle groeier is, die probleemloos tot een woudreus van meer dan 40 meter kan uitgroeien. Hij komt voor in de kustge-bieden en berghellingen van Canada (Vancouver) tot Califor-nië; vandaar dat hij soms toepasselijk de Pacific Red Cedar ge-noemd wordt. Als hij met rust gelaten wordt, kan hij eeuwen-oud worden, en tot 80 meter hoog worden. Hij maakt er met de al even imposante Douglas-spar en de Tsuga (Western Hem-lock) een gemengd naaldbos, dat , volgens mijn persoonlijke voorkeur, tot de mooiste wouden ter wereld behoort. De Thuja is een taaie rakker, die in moeilijke omstandighe-den kan overleven: hij kan zelfs in moerassen en in grote scha-duw standhouden. Vandaar zijn bijnaam "levensboom", en zijn gebruik alhier als onverwoestbare haagplant die alles voor lief neemt. De naam Red Ceddar, dankt hij dan weer aan de roodachtige kleur van zijn schors. Vooral jonge(re) bomen kunnen een mooie rode gloed op hun schors vertonen, maar niet zo sterk als bij de echte "Redwoods" of Sequoia's. Met het ouder worden, krijgt de Thuja een meer grijsbruine schors die wat los laat. De afhankelijkheid van de "Native American"-bevolking des-tijds in hun voortbestaan van de bizon, is een gekend verhaal. Het betrof volkeren die de "prairies" van Centraal- en Zuidelijk Noord-Amerika bewoonden; zij kenden een halfnomadies be-staan met hun tenten of tipi's. Maar de afhankelijkheid van de kustvolkeren van Oregon tot Alaska in hun voortbestaan van de red cedar, is een veel minder bekend verhaal. Nochtans was de red cedar voor hen even belangrijk als de bizon voor de grote grasland- en heuvels-bewoners. In die mate, dat sommige NoordWest stammen zichzelf de people of the red cedar noemden. De boom gaf hen immers alles wat ze nodig hadden als basismateriaal: hout om huizen te maken en cano's om te varen; allerlei werktuigen, huishoudgerief en kisten; en van de wortels en schors weefden ze touw, manden, klederen en zelfs beddegoed. Wat overschoot, werd als brandhout gebruikt om zich te verwarmen tijdens de koude wintermaanden en om eten te bereiden. Deze volkeren leefden eerder sedentair, waarbij ze hun voedsel haalden uit de jacht op wild in de bossen en uit de visvangst op zee of op de meren. In archeologiese opgravingen werden houten werktuigen terug gevonden die 1000-3000 jaar oud waren, en restanten van ne-derzettingen die eeuwenoud waren. Alhoewel de red cedar es-sentiëel was voor hun ekonomie, werd de boom met veel res-pekt benaderd. De bomen die geveld werden, werden zorgvul-dig uitgekozen, en het vellen zelf gebeurde in een ceremonie waarbij de boomgeesten en de omringende bomen "vergiffenis" werd gevraagd voor de verstoring en waarbij dankbaarheid werd betuigt voor het offer. Uit die red cedars werden ook ceremoniële maskers en totem-palen gemaakt. Deze laatsten worden toegeschreven aan alle Indianen, terwijl ze alleen door de "People of the red cedar" in het NoordWesten werden vervaardigd. Over de betekenis en het doel van deze totempalen, is in de loop der tijden veel onzin bij elkaar geschreven. Het komt neer op de vraag waarom wij hier "standbeelden" maken: om belangrijke figuren en gebeur-tenissen uit onze geschiedenis te eren en te herdenken. De uit-gekerfde figuren op de totempalen werden in felle kleuren over-schilderd; dat komt neer op de vraag waarom wij hier kleurrijke vlaggen en wapenschilden hadden. Net zoals bij ons in het Wes-ten, worden daarbij ook dieren afgebeeld: totemdieren die bepaalde krachten zinnebeelden die eigen waren voor de clan, de stam of het volk van die plaats. Zie ook: Totemdieren Alles tesamen gaf dat een soort "grenspaal" of markeringspaal met gegevens over het gebied en zij die daar woonden. Of ston-den zij centraal in de leefgemeenschap aan het vergaderhuis. Vaak met verwijzingen naar de voorvaderen -een soort histo-riese rubriek van het volk- en met verwijzingen naar de gees-ten die het volk beschermden. De totempaal verbond het on-dermaanse en aardse, met het hemelse en bovennatuurlijke (naar de hemel gericht!). Het waren dus tegelijk ook religieuze en heilige objekten, waar een volk zijn identiteit aan ontleen-de. De totempalen gaven aan: dit is het gebied waar wij wonen; dit zijn wij en dat zijn onze sterktes en geestesbroeders. Een moeilijk begrip voor de Westerse geest, die niet gewoon is dat iets verschillende gelaagdheden bezit en die liever met eendui-dige definities te maken heeft. We mogen echter niet vergeten dat elke kultuur zonder geschreven overlevering, naast kledij en taal niet zoveel middelen heeft om zijn eigenheid te beklem-tonen. Vandaar dat tradities zo belangrijk zijn voor hen (= Afri-kaanse, Amerikaanse en Australiese inheemse volkeren). |